Hoofdstuk 4: Drijfveren

  1. We werken niet omdat het vrijblijvend is, maar omdat werken een Godsgeschenk is dat we niet dankbaar kunnen afslaan. Werken als geschenk maakt ons schatplichtig. Werken is een voorrecht maar ook een plicht. We kunnen ons werk niet van God opeisen, maar God eist het werk van ons op.
  2. We werken niet voor eigen glorie en roem, maar voor de glorie en roem van God.50 Niet zelfbeschikking, zelfverheerlijking of zelfontplooiing is het hoogste doel van werken maar zelfverwezenlijking, in de zin van komen tot wat God met ons voorheeft. We werken niet om onszelf te verheerlijken maar om God te verheerlijken. We werken niet om onszelf te verhogen, maar om God te verhogen. Wij werken niet voor onszelf maar voor God.
  3. We werken niet om onszelf te bewijzen of iets van het leven te maken, maar om te bewijzen dat we van God zijn en Hij ons leven maakt. God is onze Schepper, Verlosser en Vernieuwer. Als God ons aanneemt als Zijn kind, dan neemt Hij ons onvoorwaardelijk aan. Daar doet ons werk niets aan af, daar draagt ons werk niets aan bij. God gaat niet anders naar ons kijken door wat wij presteren. Hij ziet ons aan in Jezus Christus.
  4. We werken niet met het oog op wat mensen over ons zeggen, maar wat God over ons zegt.51 Als we voor God werken, dan heeft God het voor het zeggen. Het gaat er niet om wat mensen van ons vinden, maar wat God van ons vindt. Het gaat er niet om hoe mensen ons beoordelen, maar hoe God ons beoordeelt. Het gaat er niet om of we onze werken zonder schaamte kunnen verantwoorden naar mensen, maar naar God. Het gaat er zelfs niet om wat mensen aan het einde van ons leven over ons zeggen, maar wat God na ons leven over ons zegt.52 En tegen ons zegt. Dit exitgesprek van ons leven en beoordelingsgesprek voor de eeuwigheid kent voor Gods troon slechts twee mogelijke uitkomsten: toegelaten of geweigerd, aangenomen of verworpen, binnen of buiten, verheerlijking of verdoemenis, hemel of hel.
  5. We werken niet om te winnen, maar om onszelf te verliezen in God.53 Door te werken leren we te vertrouwen op God, ons werk en de vruchten ervan van Hem te verwachten, van Hem steeds afhankelijker te worden en God meer en dieper te leren kennen. 
  6. We werken niet om iets te worden, maar omdat we iemand zijn. Een christen is iemand voordat die iets doet; we zijn christen voordat we als christen werken. 
  7. We werken niet om onszelf te verlossen, maar we werken vanuit de verlossing door Jezus Christus. Wanneer het komt tot verlossing, dan hoeven we niet te werken maar mogen we rusten in Jezus. Het evangelie gaat niet over wat wij voor God doen, maar wat God voor ons doet in Jezus Christus. 54
  8. We werken niet ter rechtvaardigmaking van onszelf, maar vanuit onze rechtvaardigmaking door God. Wij leven niet van ons werk maar van Gods werk. Ons werk doet ertoe, maar niet tot geloof en genade maar vanuit geloof en genade. Alleen geloof in Jezus Christus zorgt voor behoud en redding en geeft het ware leven.55 We mogen weten dat onze toegang tot God niet afhangt van onze werken, maar van Gods genade.56 Vanwege het werk van Jezus Christus, verstrekt God ons rechtvaardigmaking los van onze werken. 57
  9. Wij werken niet om door God gered te worden, maar omdat we door Jezus zijn gered. Ook al werken we nog zo veel en goed, we verdienen er op geen enkele manier onze redding mee59. Ons werk is niet zaligmakend. Met werken verdienen we de hemel niet. Alleen door Gods genade kunnen we zalig worden. Vanuit onze redding door Jezus Christus doen we werk tot Gods eer.60
  10. We werken niet voor de vrede met God, maar vanuit de vrede met Hem.61 Vrede met God is niet het resultaat van ons werk, maar de reden.
  11. We werken niet om iets van God te verdienen, maar om God te dienen. Ons werk en de vruchten ervan zijn niet onze verdiensten, maar geschenken van God. God kan nooit bij ons in de schuld staan; Hij is niets aan ons verschuldigd. Wie werkt om iets van God te verdienen, gebruikt God als middel voor diens eigenbelang. We werken belangeloos voor God, zelfs niet voor zegeningen in ons werk en loon in de hemel.
  12. We werken niet om door God te worden gezegend, maar omdat we door God zijn gezegend. We zijn al gezegend als we mogen werken en helemaal als we ons werk doen tot eer van God. Of God ons en ons werk nog meer zegent, is aan God. We kunnen Gods zegeningen niet voorspellen, afdwingen of claimen. God zegent op Zijn manier. God werkt wanneer Hij wil, en hoe Hij wil, en door wie Hij wil. Hij handelt volgens Zijn plannen, niet volgens onze werken.
  13. We werken niet om te presteren in de ogen van God, maar om in relatie tot Hem te zijn. God doet niet aan prestatiemeting, prestatiebeoordeling en prestatiebeloning. Bij God gaat het er niet om dat we pas wat zijn als we presteren, maar wie we zijn in relatie tot Hem. Omdat Jezus ons heeft vrijgekocht, hoeven we ons naar God toe niet te verkopen, maar mogen we komen zoals we zijn. Jezus zet een streep door de boekhouding van onze zonden. Niet vanwege onze bloed, zweet en tranen in ons werk, maar vanwege het bloed van Jezus in Zijn werk.
  14. We werken niet om tot God te komen, maar zodat God tot ons kan komen in het werk. Werk is een manier om Gods aanwezigheid te ervaren, om God ons te laten opzoeken, voor God om zich aan ons te openbaren.
  15. We werken niet omdat God ons werk per se nodig heeft, maar omdat wij God in Zijn werk nodig hebben. Het is godslasterlijk te denken dat wij indruk op God kunnen maken, dat God niet zonder ons en ons werk kan. Daarom is het des te bewonderenswaardiger dat God ons toch aan het werk zet. We mogen God danken dat Hij ons laat werken en God daarbij vragen of wij Hem in Zijn werk mogen helpen.
  16. We werken niet omdat God daar beter van wordt, maar omdat God vindt dat werken goed voor ons is. De mens is er niet voor het werk, maar het werk is er voor de mens. God eist ons leven en daarmee ons werk op omdat Hij het goede met ons voorheeft.62 Door te werken, werkt God aan ons.

  1.  1 Korintiërs 1:31, 2 Korintiërs 10:17-18
  2.  Matteüs 6:4, Kolossenzen 3:23
  3.  Vgl. Romeinen 14:12
  4.  Matteüs 16:25
  5.  Romeinen 3:23-24, Galaten 2:20
  6.  Romeinen 3:21-26, Romeinen 4:5, Romeinen 5:1, Romeinen 6:10-11
  7.  Romeinen 5:15, Romeinen 11:6
  1.  Titus 3:5
  2.  Efeziërs 2:8-10
  3.  Matteüs 20:1-16
  4.  Romeinen 7:4
  5.  Romeinen 5:1, Hebreeën 13:20-21
  6.  Efeziërs 2:10

Vragen

  1. In hoeverre ken ik de zestien genoemde drijfveren al? Of zitten er een of meerdere nieuwe drijfveren voor mij bij? Zo ja, welke? (#1-16)
  2. Welke van de zestien genoemde drijfveren onderschrijf ik, ben ik het volledig mee eens? En welke minder of geheel niet? (#1-16)
  3. Is er volgens mij een prioriteit in belangrijkheid van de zestien genoemde drijfveren? Zo ja, welke? (#1-16)
  4. Welke van de zestien genoemde drijfveren ervaar ik bij mezelf in mijn werk? (#1-16)
  5. Welke van de zestien genoemde drijfveren (die ik onderschrijf) vind ik lastig of zelfs onmogelijk om toe te passen, te doorleven? Met andere woorden, welke drijfveren staan het meeste bij mij onder druk of zijn voor mij een uitdaging? (#1-16)
  6. Met welke van de zestien genoemde drijfveren ga ik aan de slag om ze meer in mijn werk tot uiting te brengen? En hoe ga ik dat concreet doen en vasthouden? (#1-16)
  7. Trouwens, mis ik een of meerdere drijfveren die niet zijn opgesomd? (#1-16) 
  8. Hoe voel ik me als ik zou horen dat iemand die precies hetzelfde werk als ik doet, daarvoor veel meer verdient dan ik? (#2)
  9. Hoe voel ik me als ik zou horen dat iemand die precies hetzelfde werk als ik doet, daarover veel meer zegeningen ontvangt dan ik? (#12)
  10. Hoe voel ik me als zou blijken dat God iemand in genade aanneemt die door allerlei ontoelaatbaar gedrag veel succesvoller in het werk is dan ik? (#13)
  11. Als ik zou horen dat ik nog een jaar te leven heb en ik kan kiezen uit het blijven werken of het direct stoppen met werken, waarvoor kies ik dan?
  12. Hoe zou ik mij voelen als er voortaan in een week maar één werkdag en maar liefst zes rustdagen zitten?
Naar de inhoudsopgave