Hoofdstuk 1: Godzijdank

  1. Heere God, wat bent U groot en goed en wat zijn Uw werken groot en goed. 
  2. U schiep de aarde, U schenkt leven en U onderhoudt de wereld. Uw werken zijn uniek en ongeëvenaard1.
  3. HEER, U bent dé Werker. U werkte als eerste en U werkt onophoudelijk2.
  4. U bedenkt en maakt. U zorgt en helpt. U voorziet en bewaakt. U corrigeert en herstelt.
  5. U bent ons voorbeeld en inspiratiebron voor ons werk.
  6. U geeft ons zelfs werk. U geeft ons de kansen tot werken, U geeft ons de vermogens om te werken en U geeft betekenis aan ons werken.
  7. Wij danken U voor Uw werken en hoe U in ons en door ons werkt.
  8. Wij danken U dat door Uw werk en dat van Uw Zoon, Jezus Christus, en Uw Heilige Geest, wij mogen en kunnen werken, dat U ons Uw werken toevertrouwt en dat U vertrouwen in ons stelt om te werken.
  9. Wij danken U dat U niet stopt met werken, maar dat U blijft werken tot wat goed en heilzaam is voor ons3 en tot Uw werk is voltooid.
  10. Wij danken U voor de ontelbare zegeningen die U ons geeft in ons werk4.
  11. Wij danken U dat U er bent in ons werk, dat U ons niet alleen laat, maar dat U ons leidt, steunt en drijft in ons werk. 
  12. Wij danken en loven U in en door ons werk5.
  13. Wij danken U, o God, dat wij ons mogen bezinnen op ons werk, dat wij ons mogen afvragen wat goed is in ons werk en wat goed werken is, en dat wij ons mogen laten inspireren door Uw Bijbel, Uw Zoon en Uw Heilige Geest.

Schuldbelijdenis

  1. Terwijl U groot en goed U bent, zijn wij in ons werk beperkt en gebrekkig. Terwijl Uw werken groot en goed zijn, zijn onze eigen werken gering en gebroken6.
  2. Wij belijden daarom onze onvolmaaktheid en schuld aan U, o Heere God. 
  3. Wij, die veel van U in ons werk hebben ontvangen, zijn ondankbaar geweest naar U.
  4. Wij, die door U zijn geroepen om met U te werken, zijn in ons werk druk met onszelf geweest, hebben gedacht ons werk op eigen kracht te kunnen doen en hebben Uw aanwezigheid in ons werk te weinig opgemerkt.
  5. Wij, die door U zijn geroepen om voor U te werken, zijn zelfzuchtig en eigenzinnig geweest en gericht op ons eigen geluk en genot.
  6. Wij, die door U zijn geroepen om de medemens in ons werk te dienen, zijn egocentrisch geweest door onze eigen behoeften en belangen centraal te stellen.
  7. Wij, die door U zijn geroepen om te zorgen voor Uw aarde, hebben Uw aarde veronachtzaamd, vervuild en verstoord.
  8. Wij, die door U zijn geroepen om de van U ontvangen talenten te laten renderen, hebben onze talenten in ons werk misbruikt en verkwanseld.
  9. Wij, die door U zijn geroepen om te getuigen van U in en door ons werk, hebben dit verzaakt en vermeden en U zelfs te schande gemaakt.
  10. Wij, die door U zijn geschapen en van Wie wij zijn, miskennen en onteren U in ons werk en dat maakt ons vol droefheid en berouw. 
  11. HEERE, onze God, vergeef onze zonden vanuit het werk dat Uw Zoon, Jezus Christus, voor ons heeft gedaan. Schenk ons als U het blieft Uw genade, dat wij niet verdienen of waarop we recht hebben, en heel al onze gebroken werken en keer deze ten goede.
  12. Bevrijd ons van de last van onze schuld, zodat we onbevreesd de toekomst in kunnen en in ons werk, gesterkt door de kennis van Uw blijvende liefde, in de voetsporen treden van Uw Zoon.
  13. Leer ons daarom in ons werk Uw wil te volgen, U in ons werk volledig te zien en te laten werken, en in onze werken Uw ambassadeur te zijn, zodat wij voor U werken, U in ons en door ons werkt en het niet onze goede werken zijn maar Uw goede werken. Schenk ons daartoe alstublieft Uw Heilige Geest.

  1. Deuteronomium 3:24, Psalmen 104:1-25, Psalmen 107:24,
    Hebreeën 1:10
  2.  Psalmen 107
  3.  Romeinen 8:28-29
  4.  Deuteronomium 26:1-11, Psalmen 67
  5.  1 Tessalonicenzen 5:18
  6.  Romeinen 3:23, Romeinen 7:14-26

Vragen

  1. Ten aanzien van mijn werk, waarvoor wil ik God prijzen en danken? En wat onderschrijf of herken ik niet van wat hierboven als lof en dank wordt genoemd?
  2. Ten aanzien van mijn werk, welke schuld wil ik aan God belijden? En wat onderschrijf of herken ik niet van wat hierboven als schuld wordt genoemd?
  3. Ten aanzien van mijn werk, wat wil ik van God vragen?
  4. Hoe vaak prijs en dank ik God voor wat Hij mij geeft in mijn werk? En hoe concreet benoem ik dan waarvoor ik God prijs en dank?
  5. Hoe vaak belijd ik aan God mijn schuld in mijn werk? En hoe concreet benoem ik dan mijn zonden?
  6. Als ik nu zou gaan bidden over mijn werk, wat ga ik dan zeggen?
  7. Over bidden gesproken, hoe vaak bid ik over mijn werk, en doe ik dat voor mijn werk, erna en/of tijdens mijn werk? En bid ik dan ook voor de mensen voor wie en met wie ik werk, over de dilemma’s waar ik in mijn werk tegenaan loop en of God mijn werk wil zegenen? En zo ja, ervaar ik dan de kracht van het gebed?
Naar de inhoudsopgave